NL
°1964 in Ninove, België
‘De hercontextualisering of transformatie van een beeld staat centraal in de houtskooltekeningen van Rik De Boe. Nederig wat betreft schaal, maken de werken als vertrekpunt gebruik van een beeld ingebed in het collectieve geheugen. De picturale details geven gewone maar toch krachtige visuele triggers weer afgeleid uit films, dagdagelijkse voorwerpen enz. Ten dienste van de zwart – wit modulatie laten ze eerder memorabilia na in plaats van tekeningen. Als Xerox kopieën van ons collectief bewustzijn keert het realisme van De Boe de interpretatie om en manifesteert beelden als forensisch bewijs.’
Marc Hungerbühler 2010
Lees eerst dit ! , ‘oH jay’ ! (tlhIngan toy’wI’vo’ tlhIngan)
“Ik hou niet van die Gouden-Eeuwse kostuums”, zegt collega Michael, “maar ik hou wel van zijn werk. Ik beheers zijn taal niet maar ik versta ze wel, zoals ik Klingon wel kan lezen maar het niet spreek. Zijn tekeningen zijn letterlijk benaderingen en bovendien ademen ze heel erg stil de lucht der Lage Landen.”
“Michael, je zoekt het veel te ver, er is geen direct verband met de Gouden Eeuw meer mogelijk, wat je ziet is iets anders. Maar je bent niet alleen, de meesten zoeken het veel te ver. Neem nu de ruimte, die verte bij uitstek en door middel van een arsenaal aan kijkers eindeloos bekijkbaar, onderzoekbaar, betuurbaar. Maar als ik beweer dat de stad Kiev precies even ver van ons verwijderd is als de planeet Saturnus, namelijk een gedachtensprong ver, minder dan een oogwenk, dan blijft van die ruimte weinig anders over dan de afstand tot onze relaties, tot de wereld der voorwerpen, de wereld der dieren, bomen en mensen. Of wat te zeggen van de ruimte tussen gescheiden geliefden? Die is nóg onmetelijker dan het universum. Of wat met de afstand tussen kinderen en hun ouders, al dan niet in leven? Ik weet het Michael, dit alles roept weemoed op, maar er is meer. Want wat zie je als je het niet te ver zoekt? Je ziet een gestold geheel, een tijdelijk verbond tussen stofdeeltjes op een tijdelijk geheel van eveneens stofdeeltjes -herkenbaar als houtskool op papier- dat onze blik leidt, daarbij al dan niet geholpen -of gehinderd zo je wil-door een houten lijst met glas er in. ‘Onze’ blik, dat is die van de kijker die net als de maker ook al van stof is.”
“Er blijft dan zo op het eerste gezicht niet heel veel over van dat werk van Rik De Boe”, probeert Michael.
“Kijk, ooit begon ikzelf aan de reeks ‘Cultuurgids voor blinden’ waarin de dingen tot hun essentie herleid worden. Nietszeggende onderschriften bij beelden in reisgidsen roepen andere, doorgaans interessantere beelden op dan de respectieve afgedrukte foto’s. Een dergelijk proces is bij Rik De Boe voortdurend aan de gang, ver voorbij de figuratie die grotendeels door de kijker zelf wordt ingevuld want de aanduidingen zijn soms heel minimaal (een flard vlag, een licht of donker detail, een schaduw) of repetitief (glas -zowel getekend als echt breekbaar-, raamkozijnen, lamellen). Wat gebeurt er bijvoorbeeld net naast de tekening, naast de fraaiheid, net naast de lijst? Wat verbergt zo’n lijst niet al? Ik zie je begrijpend knikken en denken ‘we zijn met z’n allen raamblind’. Het zou de titel van een tentoonstelling kunnen zijn. Of de eerste regel uit een lijvig boek met de maker als hoofdfiguur. Een boek over kijken naar een diep aanvoelen dat zich helemaal achterin het doorkijkje bevindt. Nog iets, heb je niet ook het gevoel dat iemand over je schouder meekijkt, voel je niet een adem, al dan niet heet, een heel klein beetje dreiging, of de gewaarwording dat je door de ogen van iemand anders door het raam naar buiten of binnen kijkt en krijg je het daardoor niet beurtelings warm en koud? Of dat iemand daarnet nog voor het raam stond te kijken en dat daardoor de gordijnen nog wat nagolven? Er heerst hoe dan ook een uitstel: iets of iemand is daar net weg en komt misschien later terug of zoals ik het zelf zie: iets of iemand moet nog komen. Alvast een voorschot, denk ik vaak.”
“Ja, maar”
“En dan die meesters, stok- en jonger oud maar allen verbonden door hun overlijden, hun in-de-canonglijden. Hoe virtuositeiten zich eindeloos blijven spiegelen.”
“Als in de lift van Luc Peire.”
“Zoals je wil, maar neem nu ’Side view on Mondriaan’ uit 2019. Er zijn felle tegenstanders maar hoe ontroerend kan Mondriaan niet zijn? Zijn composities zijn toen echt door een mens vervaardigd en vertonen inmiddels de klassieke ouderdomsverschijnselen, barstjes, vergelingen, scheeftrekkingen. Hoe kan een meesterwerk zich verhouden tot de tig reproducties die er van circuleren? Antwoord: het krijgt een troostvolle plaats binnen de canon en de geborgenheid van het museum. Maar dat is zonder onze waard gerekend want jonge meester Rik De Boe (°1964) snijdt niet enkel wat hoeken van de lijst weg, hij dwingt ook tot kijken naar wat voorgoed niet te zien is: een fotografische opname, de kleuren, weerspiegelingen langs alle kanten en zijden -in de weerspiegelde tuin zou je zowaar een scènebeeld uit Blow Up kunnen herkennen-. En opnieuw staat iemand mee te kijken. Je bent met andere woorden in een labyrint terechtgekomen, een hinkelspel van beelden en daaraan gekoppelde gewaarwordingen (Julio Cortázar schreef trouwens ook het kortverhaal ‘Blow Up’ waarop de film gebaseerd is).”
“1964 en daardoor deel van een generatie die door het conceptuele gemasseerd werd?”
“Precies, we beginnen elkaar te begrijpen. Denk aan de stoelen van Joseph Kosuth en vraag je af met hoeveel versies van werkelijkheid je bij De Boe af te rekenen krijgt. Of het nu Mondriaans, Vermeers, Fontana’s zijn of vergezichten en blinden tot en met de tijd zelf, zijn werk stelt voortdurend de vraag of wat we zien ons niet onomkeerbaar verweest. Uiteraard weet hij al die onbereikbaarheid virtuoos en stijlvol esthetisch te verpakken maar je zal toch voortdurend tegen je zintuigen botsen en op je hoede moeten zijn. Goede moed!”
Johan De Wilde, 24.03.2022, Gent
Kunstforum International – Zeichen zur Zeit VIII
Misschien gaat het om de aantrekkingskracht van het terloopse, bijvoorbeeld in de serie ‘Raamzicht’ -dat zijn de vensterbeelden van Rik De Boe. Hij maakt deze vensters tot individuen van een degelijke, kleinburgerlijke zelfs angstige levensstijl die de behaaglijkheid bewaken want de blik naar binnen of naar buiten is door middel van beveiligingsmechanismen versperd. Rolluiken, gordijnen of bloempotten belemmeren de natuurlijke nieuwsgierigheid. Zo komt de tekenaar automatisch bij de voorwaarden van een raamwerk terecht. Het venster wordt de zender van een analytische geest die zich met het daarbinnen loerende levensgevoel misschien zelfs verbonden voelt. Een zekere nabijheid is in elk geval merkbaar. Liefdevol registreert hij het lichtspel op het gordijn, de schaduwen op de zonneblinden en het trotse kantwerk. De kijker maakt mee hoe het spiegelend glas en de kruisen in de compositie het toeval als het ware organiseren. De uitsneden verraden een onfeilbaar gevoel voor randverschijnselen die enkel in dit scheve aanzicht betekenis krijgen. En als de tekenaar al eens een zogenaamd ideaal totaalbeeld (niet alleen voor ‘Raamzicht’) hanteert, overdondert het treffend monumentale van een andere terloopsheid: het sobere beeld van een Kodak-film in zijn verpakking. Hier is niets ondergeschikt, alles is ‘beeldwaardig’ en heeft dat uiteindelijk te danken aan het spitsvondig centreren. Elders wordt het grootschalige terloops, wanneer Rik De Boe Jan Vermeer als het ware dissecteert. Opgelet voor de valstrik ! De speurder ontwijkt hier echter heel goed de verleidingskracht van de perfecte scène. De zin voor het detail vervreemdt het origineel tot voorbij het herkenbare en veelbetekenend is het dat hij ook daar omstandigheden opzoekt waarin vensters een rol spelen. Het licht interesseert hem hier net zoals het dat in de kleinburgerlijke nietigheden doet.
Rik De Boe maakt beelden over beelden, hij verheerlijkt de verbeelding die nog onderweg is. In de vensterbeelden zijn het idyllen die zich opdringen door andere indrukken uit te sluiten, als het ware met de blik naar binnen. De gebeurtenis in de kantlijn, het gevondene, de uitsnede die er uitziet alsof ze er altijd al was, wordt de beeltenis van alles en niets. Technieken van gisteren en eergisteren duiken op. Je zou kunnen zeggen: beelden in statu nascendi, de Kodak-film (zie boven) of de kunststof foto-ontwikkelbaden: ‘ontwikkeling’. De orde die daar heerst verraadt niet of het beeld al bestaat of nog moet opdoemen. De vooralsnog lege kunststofbaden zijn de stille getuigen van bepaalde rituelen. Alles is in gereedheid, de tekenaar heeft ook hier weer zeggenschap over de voorwaarden van een raamwerk. Het televisietestbeeld – dat vandaag feitelijk niet meer bestaat- heeft hij met een mooie dubbelzinnigheid bewaard, als tijdelijke aanduiding, als (voorlopig) einde der verbeelding en een constructieve belofte van het beeld dat komt. Soms messcherp, soms wat vaag: vandaag is er helaas slechte ontvangst. Eenzelfde wachtstatus verschijnt op het behang, vaak maar niet altijd van terugblikkende aard, misschien zelfs van een bepaalde ‘lagelandenstempel’. De wereldberoemde beelden van Jan Vermeer waren er altijd al, de uitsnede lokaliseert wat nog te ontdekken is op een al lang verkend terrein. Het vergankelijke correspondeert hier met het historische. Ook Mondriaans originelen zijn al relatief lang onder ons. Rik De Boe spoort ze op in hun huidige museale context. De tekenaar beschikt over fotorealistische kwaliteiten en interessanter dan het gekiste origineel is de weerspiegeling op het glas. Het bewust vage van sommige delen van de tekening ondersteunt het discours van de maker. Zijn medium, de houtskooltekening, maakt deel uit van het afwegen, de meerduidigheid. Hoe dan ook lijkt de tekenaar een natuurlijke affiniteit met zwart-witfilm te hebben: hij vertaalt de oorspronkelijke kleuren in sprekende grijswaarden, een dialoog tussen licht en donker. Nu en dan gebruikt hij een lichtblauw karton als drager. Het beeld verkilt.
De tekenaar is een virtuoos, maar ondanks al het meesterschap dat De Boe uit zijn gebruik van houtskool haalt, gaat het nooit om zijn behoefte de honger naar mooie beelden te stillen. Voorbij een bepaalde nauwkeurige gedetailleerdheid moet de man met de houtskool in de hand hoe dan ook passen. Het maken verliest zijn soepelheid. Het materiaal produceert expressieve ‘breuken’, ja zelfs een soort drab. De kijker mag nog zo scherp toekijken. Het fotorealisme heeft zijn grens bereikt, de kunstenaar wil dat ook tonen en laat het alomtegenwoordig dialectisch vermogen van zijn werk er voordeel uit halen. Hoe dan ook hanteert de kunstenaar al geruime tijd een criterium dat soms regel wordt: Rik De Boe werkt uitsluitend op het formaat 76,5 x 53,5 cm. Hij kiest tussen staande en liggende beelden.
Reinhard Ermen
‘Wat later zal zijn, daar is men buiten’
Piet Mondriaan
Rik, we staan op de hemelkaart! Daar heeft de satelliet genaamd Planck voor gezorgd. Uit de grote wetenschapshoed is tevoorschijn gekomen dat de mens en zijn Melkweg het midden van de kosmos bepalen. Dat is een bemoedigende gedachte. Onze eenzaamheid kan niet totaler zijn dan net zo; de oneindigheid begint bij ons, en we staan er bovendien door in de belangstelling (andere levensvormen vermaken zich door ons op grote projectieschermen bezig te zien).
Ik heb me vaak afgevraagd hoeveel camera’s verspreid over de aardbol op een willekeurig ogenblik gelijktijdig ‘klik’ zeggen. Of ’tsjak’. In Brice Canyon, aan de poorten van de Verboden Stad, op de flanken van de Mont Blanc, onder het plafond van de Sixtijnse kapel, in Zwitserse huiskamers: ik luister naar het oorverdovende geluid van al die roerloze bewegingen samen. Aansluitend probeer ik me een voorstelling te maken van de op die manier vereeuwigde taferelen en de aanblik van de aldus ontstane waanzinnige verzameling. Vervolgens verbeeld ik me alle denkbare handelingen waartoe een mens in staat is: geslachts- en gewelddaden, geboortes en daaropvolgende overlijdens, het roeren in kookpotten, het ontwikkelen van foto’s, het bouwen van een huis om in te wonen. Die Condition Humaine (> R. Magritte) zit al gevat in de sluitertijd. ‘Een fractie’, hoor ik iemand fluisteren. Hoe kort het leven wel is en hoe lang de kunst. Of hoe de tijd onherstelbaar vliegt. De handelingen door die tsjaks belicht, stollen in de tijd: een registratie als betrof het de hond van Pompei, het lot van de Koersk-bemanning of Chileense kompels 700 meter onder onze voeten.
Er is in het verhaal ‘De tramrace’ van F.B.Hotz (1922-2000), ‘een wondermooi, broeierig verhaal over een wedstrijd tussen protestantse en katholieke dorpelingen’, sprake van een merkwaardig geval van tijdsontwrichting. ‘De race tussen de twee stoomtrams, met de twee groepen boeren aan weerszijden van de in de zon blikkerende rails, loopt gruwelijk af. Maar de verteller laat een milde, wijze God, die glimlachend neerziet op Zijn verhitte stumpers, ingrijpen. God zet de tijd terug, laat een naar boetedoening snakkende boer onder de tram komen, en het evenwicht in het dorp is hersteld.’ Ook de bevreemdende film ‘Stellet Licht’ (Carlos Reygadas, 2007) ontknoopt op vergelijkbare, sprookjesachtige wijze.
In dit jouw boek hoort evenwel naast ‘wondermooi’ en ‘sprookjesachtig’ tevens ‘beangstigend’ te staan: wat gebeurt er met de opgedane kennis van onze doden, met de talen die zij spraken, de houdingen die zij aannamen, de gewoonten en kleine huis-tuinen-keuken-traditietjes die zij in het leven riepen?
Een oude huisbewaarder die langzaam, schijnbaar doelloos doorheen het reusachtige huis sloft en heel af en toe, als hij de deurvan een kamer voorbijkomt, deze behoedzaam afsluit. In de kamer wordt het dan ondraaglijk stil en in het ontstane halfduister begint een grijzig licht angstvallig de laatste getuigen van menselijke aanwezigheid te beschijnen.
Om welke reden denk ik hier (achteraan in het boek) aan de Grote Mussencampagne van Mao, onderdeel van de Grote Sprong Voorwaarts aan het eind van de vijftiger jaren? Miljoenen Chinese boeren moesten in hun velden op potten en pannen gaan slaanom zodoende de mussen zodanig uit te putten dat zij uit de lucht zouden vallen. Het plan slaagde gedeeltelijk: al gauw lagen de Chinese velden vol dode mussen, maar het jaar daarop zorgden sprinkhanen, bevrijd van hun natuurlijke vijanden, voor een
weergaloze hongersnood.
Ik denk ook aan een van de mooiste palindromen: meetsysteem.
Elke dag wordt het licht en weer donker. Wij hebben er ‘dag’ en ‘nacht’ rond opgebouwd en daar bepaalde gevoeligheden mee verbonden. We construeren, dat is wat de mens doet. Zoals ik eerder al zei Rik: er loopt een parallel pad naast de algemeen bewandelbare weg der conventies: ik ga er van uit dat de kunst zich daar ophoudt; heel dicht bij de weg der constructie.
Uit de film Man on Wire (2008) van James Marsh schiet mij (bijna vanzelfsprekend) het beeld van Philippe Petit, balancerend tussen de WTC-torens te binnen, maar het wordt onmiddellijk gevolgd en als het ware vervangen door de gewaarwording van een vacuüm in ruimte en tijd: Waar zijn die torens? Waar is de oversteek? Waar is Petit? Wat is er eigenlijk gebeurd? Er is enkel de uitzonderlijke documentaire die baadt in verdwijning.
Of ik zie nogmaals mezelf: er is een foto van een vrouw bij het Lago di Como: een vrouw vóór een zuiders cultuurlandschap. De dame heeft voor de foto een gracieuze houding aangenomen. Op een tweede plan stroomt een rivier die twee werkelijkheden van elkaar lijkt te scheiden: een ‘eeuwig’ natuurlandschap (de bergen in de verte) en cultuurlandschap (de stad op de achtergrond) en het minder eeuwige van levende wezens (er staan ook enkele palmbomen), camera’s en wegmarkeringen. Een vreemde vaststelling dat dode dingen langer leven. Op de rivier vaart een snelle plezierboot die de tegenstelling nog lijkt te verscherpen. De vrouw lijkt sprekend op een vrouw die ik goed heb gekend doch nooit op de leeftijd die zij op de foto heeft; ze is er zeker jonger dan ik nu ben. Het lijkt alsof de tijd als afstand tussen de twee leeftijden, nooit heeft gevlogen. Alsof je, sneller dan het licht reizend, beelden en gebeurtenissen (geschiedenis) kan inhalen.
Ik ben blijkbaar in de eerste plaats geneigd in beelden te denken en de vraag of we in kleur dromen laat me eerder koud.
Het wit in je tekeningen is witter dan het wit in je tekeningen. Ik ervaar de nuances van één kleur, zichtbare grijswaarden, maar evengoed blauw en ook rood. Een niet-kleur eigenlijk. Zoals er misschien jaren bestaan die niet als ‘vroeger’ geclassificeerd worden, omdat er te weinig in ‘gebeurde’.
Het lijkt alsof de tekeningen aan zichzelf ten onder gaan, aan hun eigen kracht, want er blijkt geen vóór en ook geen ná te zijn. Ze behandelen een moment net vóór er iets te gebeuren staat, een moment net ná een voorval: een niet-gebeurtenis die door haar natuur buiten bereik van het onovertroffen internetgeheugen, de google-archipel blijft of die daar net haar karakter aan ontleent.
Een poging om aan de bestaande constructies voorbij te lopen door, jawel, een nieuwe constructie te maken, weliswaar in het volle besef van dat proces.
Piet Mondriaan hield van dansen.
In het huis waarin ik astronaut zou worden, stond een televisietoestel dat chronisch onwel was. Op eenvoudig verzoek van mijn vader kwam dan telkens een bevriend reparateur langs. Hij was toch in de buurt. De reparateur heette van zijn voornaam Werner en in combinatie met zijn familienaam die hier niet ter zake doet, raakte en blijft hij verbonden met een zwart-wit testbeeld en het 50 Hz-gezoem van lampen. Een zwart/wit testbeeld heb ik paraat zitten, als de hoogst individuele variant van een collectief geheugen.
Een kleurentestbeeld daarentegen moet ik me verbeelden (indien de behoefte zich manifesteert).
Om stilstand te suggereren, moet er natuurlijk eerst een vermoeden van beweging bestaan. Hoe helemaal anders is stilstand of bewegingloosheid in de meeste fotografische beelden dan in je tekeningen. We zijn uiteraard vertrouwd met de eigenschap van fotografie om de tijd te bevriezen, maar is er niet iets veel ingewikkelders aan de hand? De kwaliteit van de beweging die door de tekening wordt gesuggereerd is individueler van aard, wordt als het ware door de kijker bepaald, alsook de stilstand die er onmiddellijk op volgt. Oudere foto’s lijken die eigenschap te delen, maar dat berust gedeeltelijk op schijn. Bovendien heeft de kijker vaak een hoge dosis historisch inlevingsvermogen nodig. Bij tekeningen is dat dus anders.
In omzeggens alle in dit boek opgenomen beelden doemen witte vlekken en vlakken of alternatieven op. Ik interpreteer ze als blinde vlekken in het collectief geheugen. De ruimte er omheen wordt gevat in heel precies afgebakende vormen die desondanks de indruk geven sterk afwezig te zijn -de gerestaureerde beschadigingen van fresco’s bepalen onherroepelijk het totaalbeeld en stellen de kijker voor een opdracht: het kunstwerk bestaansreden geven door het opnieuw vorm te geven, door het zich als het ware te herinneren-. De kijker op pagina 18 kijkt alsof hij niets ziet. Ook de dame op pagina 70 heeft last van verte. De viewmasters worden tegengesteld aan zichzelf en kunnen hun naam onmogelijk eer aandoen. De inhoud van het boek op p. 77 lijkt ook voor de lezers onzichtbaar. De bloemen en de lichtinval op het ziekenhuisnachtkastje op pagina 134 staan stil bij hun eigen verleden. Letterlijk alles lijkt verzwolgen, niet de tijd makend, niet opgenomen in registers en databanken. Je beelden lijken een begin en een einde aan te kondigen met daartussenin: iets. Misschien de mogelijkheden van een geluidloos klavier, van een verweesd ontwikkelbad, van waterverfjes (een term die een mens later nooit meer gebruikt), van een stalenboek dat niet de gedachte noch de behoefte aan kleur oproept. Die mogelijkheden gedragen zich als frames in een film: gedefinieerd en eindig maar met het blote oog ontelbaar. De onbereikbaarheid die Rear Window zo claustrofobisch maakt, het zo goed als grijpbare van een echo of de overkant van een dal of binnentuin. Maar remember: history can remind us that one thing leads to another!
In je boek let ik tot slot ook op bloemen, onder meer de bevreemdende dubbelgangers op pagina’s 18 en 7 en denk daarbij onwillekeurig aan -alweer Hitchcock- ‘Vertigo’ (1958) en daarin aan de scène waarin James Stewart het portret van Carlotta met daarvoor Kim Novak observeert (https://www.youtube.com/watch?v=Beac86mN8XM) en onthoud: history can remind us that one thing leads to another!
Johan De Wilde
september 2010
Op weg naar de mirakelmanufacturenwinkel…
Citaat ‘De Tramrace’: Aleid Truijens in ‘Een beetje levensbestemming’ (2002, uitg. De Arbeiderspers)
Ramen en gevels in focus
De Belgische kunstenaar Rik De Boe maakt monochrome houtskool tekeningen , waarvoor hij steeds een identieke papierformaat gebruikt. Veel van zijn werken zijn gebaseerd op fotografische momentopnames om deze dan later grafisch om te tekenen in het atelier. Zijn primaire interessepunten zijn ruimte en architectuur, wanneer hij ramen , jaloezieën of gedeelten van gevels in precieze tekeningen omzet. Tegelijkertijd formuleren zijn werken fundamentele vragen omtrent de waarneming – alsof ze momentopnamen zijn van een voortdurende verkenning van de ruimte in verband met een permanente verandering van schaal en perspectief.
Vooral het venster speelt een belangrijke rol in het werk van Rik De Boe , want het is gelegen tussen de binnen en buitenruimte en het bundelt een verscheidenheid van visuele bewegingen. Tevens komen abstracte geometrische structuren naar voor zoals tv- testpatronen, Mondriaan schilderijen of kleurkaarten die hij in een nauwe structurele relatie met de ruimtelijke motieven plaatst.
Rik De Boe maakt wisselend gebruik van wit of licht blauw papier, waardoor zijn tekeningen naast hun inherent licht-schaduw effect ook voor verschillende kleurtemperaturen zorgen. Het raam is een grensgebied die gebroken situaties produceert, uitzicht -en inzichten combineert , beeld–en tegenbeelden. Reflecties op het glas , rolluiken en gordijnen , die als filters fungeren tegenover het persoonlijke decor als potplanten op de vensterbank – dit alles zorgt voor een diffuse overgangszone met een dicht atmosferisch effect die filmische scènes oproept of een memory-lane oproept.
In die zin zijn de getekende afbeeldingen ruimtes van Rik De Boe vergelijkbaar met een camera obscura, het oorspronkelijke model van alle beeldvormen, die zich richt op de buitenwereld als door een vergrootglas , en zo de opslagplaats wordt van innerlijke mentaal opgeslagen beelden.
Stefan Rasche
Rik De Boe (1964) maakt verfijnde houtskooltekeningen die voortbouwen op de specifiek westerse schilderkunstige traditie waarin de dingen volume krijgen door een nabootsing van de werking van het licht. Vaak beeldt hij echter vlakke onderwerpen af: weerspiegelingen of foto’s van kunstwerken. Veel fraaie, bijna onbegrijpelijke effecten bereikt hij door het gebruik van tape. Daarbij gebeuren soms ongelukjes, die af en toe bewaard blijven, zodat de gebruikte techniek en de ontstaansgeschiedenis van het werk leesbaar blijven. Om die reden hebben we te maken met meta-tekeningen: tekeningen die ons ook iets vertellen over tekenen. Zacht als een huid zijn ze, en tegelijk denken ze. Het lijkt alsof we heel dicht bij de dingen zijn, door een betoverende techniek, maar tegelijk voelen we afstand. We staan achter een raam en we kijken naar vensters die vensters tonen. En uit het zwart ontstaat het licht.
Hans Theys